NU
We zijn niet geworden wat we wilden zijn.
​
Wij praten over hoe koud het is
hoe oud de kinderen
hoe de hond nu achter de kat aan loopt
hoe het huis aan vernieuwing toe is.
​
Niet hoe wij.
Aan vernieuwing.
Toe.
​
Wij zeggen niets over hoe wij onze dromen onder de mat geschoven hebben,
onze schoenen er op gezet,
en hoe wij vanuit de zetel af en toe zuchtend naar de deur kijken.
​
Wij zeggen niet tegen elkaar hoe erg we het vinden dat we hier zijn,
of hoe we elke avond bij het tandenpoetsen even in de spiegel de tiener en het kind zien dat we waren,
hoe we hen proberen te vergeten en hun woorden met water wegspoelen.
Ze afdoen als naïef en kinderlijk.
​
We zeggen dat het goed is zo.
Dat het leven compromissen is.
Dat we gelukkig en voldaan en dat de dagen lang maar goed zijn – je moet natuurlijk ook je brood verdienen, de rekeningen betalen – het gaat goed, het is druk, beetje moe, maar wel gezond en wat wil een mens meer, ooit winnen we misschien de lotto, en de kast komt uit Ikea.
Zeggen we.
​
Wij zitten naast elkaar, praten naast elkaar, en soms ook met.
Het gaat steeds vaker over vroeger.
Alsof het toen beter was en dat was het niet.
Maar we dachten dat we alles konden worden.
En nu weten we beter en daarom is het dat niet.
Beter.
Was het dat toen wel.
Beter.
​
Ik vraag “wil je nog koffie?” maar zeg eigenlijk “alles kan altijd nog. Jij astronaut en ik actrice.”
​
En als je mij gelooft, dan is het waar.
Als je “ja” zegt en naar de melk en de suiker grijpt, dan weet ik dat het klopt.
Dat het kan.
​
Dat wij altijd alles kunnen worden.
​
Start.