top of page

Opinie - De vrouw die een grassprietje wilde zijn


foto: Lydia Chagoll en Fien Leysen, © Fien Leysen


De moed om te missen. Dat leerde ik van Lydia Aldewereld, beter bekend als Lydia Chagoll. Ze koos een andere achternaam als eerbetoon aan een Pools-Joodse danseres en – zo vertelde ze me – omdat ze niet wilde dat in negatieve recensies over haar werk, de naam van haar vader zou weerklinken. Ze was bang dat iemand zou schrijven ‘wie denkt die mevrouw Aldewereld wel dat ze is?’.


Maar de lijst van alles wat zij was, was eindeloos lang. Danseres, choreografe, schrijfster, documentairemaakster … Ik las de labels die ik op Google vond aan haar voor, in 2017, en vroeg haar hoe ze zelf het liefst omschreven werd. Ze moest er amper over nadenken. ‘Als mens’, zei ze.


Drie jaar geleden zocht ik haar op voor een gesprek. Ik maakte toen mijn eerste theatervoorstelling over het geheugen, over afscheid nemen. Ik zocht een oude danseres die na het dansen documentairemaakster werd. Omdat de drang iets vast te leggen in beeld en beweging voor mij met elkaar verbonden zijn. Allebei willen ze iets zichtbaar maken wat intern is. Iets registreren, het bijhouden.


Japans concentratiekamp

Lydia, toen 85 jaar oud, had eigenlijk geen tijd voor mij. Ze was druk bezig met haar nieuwste documentaire. Maar ik drong wellicht iets te hard aan. En zo zat ik begin 2017 dan toch aan tafel bij Lydia Chagoll, Lydia Aldewereld. Ik bracht haar een stukje taart, wat ze normaal alleen op haar verjaardag at, maar ze maakte een uitzondering.


Wij spraken tot het donker werd. Over het geheugen, over het lichaam, over dans, over beweging, over haar tijd in een Japans concentratiekamp, over literatuur, over al wat zij schreef, over onderwijs …


Wij kwamen zelden tot de vragen op mijn lange lijstje, en ontdekten dat wij een verlies deelden. Haar man schonk na zijn dood zijn lichaam aan de wetenschap. Net zoals mijn vader dat twee jaar voor ons gesprek gedaan had, na een lange ziekte.


Ik durfde het amper te vragen aan deze vrouw die alles had meegemaakt, maar deed het toch, in de hoop dat zij in de 58 jaar die tussen ons in lagen, het antwoord misschien gevonden had. ‘Hoe ga je het best om met gemis?’, vroeg ik aarzelend.


‘Oh, dat is ontzettend moeilijk. Frans (Buyens) is nu 12 jaar dood en ik mis hem iedere seconde.’


Terwijl ik voor het oog van de camera stiekem een paar tranen wegslikte, vertelde ze me hoe ze al twaalf jaar lang een brief schreef naar haar overleden man. Elke dag. Twaalf jaar lang. Hoe ze sinds een tijdje plots bang was dat de brieven na haar dood gepubliceerd zouden worden, en hoe ze ze nu – bij goed weer – in de tuin verbrandde. Want die brieven, dat was tussen hem en haar. Daar had niemand zaken mee. Ze zuchtte dat ze zo graag opnieuw naar hem zou schrijven. Maar het niet meer durfde. Ik stelde nog voor de brieven voor haar op tijd weg te halen. Maar dat was niet praktisch, niet realistisch, ‘want jij hebt geen sleutel’, zei ze, ‘en wie vindt mij hier als eerste wanneer ik sterf?’


Inktwissers

Een tijd later ging ik terug naar Lydia, ik schonk haar inktwisserstiftjes van Colruyt. De stiftjes spelen ondertussen een grote rol in de voorstelling die ik maak. Die nu meer over gemis dan over geheugen gaat. ‘Zo kan je de woorden ook weer weghalen,’ zei ik, ‘maar nog steeds naar Frans schrijven.’


Ze gaf mij een boek, en ik gaf haar tintenkillers. En zo namen wij afscheid. Met iets wat blijft, en iets wat weggaat.


Liefste Lydia, dank voor de mooie gesprekken. Ik herbekijk ze weer vandaag en ik onthoud zoveel dingen. Een grassprietje. Een wild margrietje. Dat wilde jij zijn. Dat had je een paar keer verteld. En dat wij nooit weg zijn. Voeding voor de volgende generatie. En dat het verdomme altijd moeilijk is. Te missen. Dat je daar moed voor nodig hebt. En af en toe een stukje taart.



bottom of page